Gli aggettivi olandesi sono una parte fondamentale della grammatica e padroneggiarli è essenziale per comunicare efficacemente. In particolare, l'uso corretto delle forme comparative può arricchire notevolmente la tua espressione linguistica. Gli esercizi che troverai su questa pagina ti permetteranno di praticare e perfezionare l'uso degli aggettivi comparativi in olandese, offrendo una vasta gamma di esempi e contesti realistici. Attraverso questi esercizi, potrai migliorare la tua comprensione e la tua capacità di utilizzare correttamente queste forme grammaticali. Gli esercizi sono strutturati per coprire vari aspetti delle forme comparative, come il confronto tra due o più oggetti, persone o situazioni. Ti aiuteranno a riconoscere e applicare le diverse regole di formazione dei comparativi, sia nella forma regolare che irregolare. Inoltre, potrai verificare il tuo apprendimento grazie a una serie di quiz interattivi e feedback immediati. Preparati a migliorare il tuo olandese in modo divertente e stimolante, rafforzando le tue competenze linguistiche con ogni esercizio completato.
1. Deze auto is *sneller* dan die van jou. (L'aggettivo comparativo di "snel")
2. Mijn huis is *groter* dan dat van mijn broer. (L'aggettivo comparativo di "groot")
3. Deze film is *interessanter* dan de vorige. (L'aggettivo comparativo di "interessant")
4. Het weer is *beter* vandaag dan gisteren. (L'aggettivo comparativo di "goed")
5. Mijn zus is *slimmer* dan ik. (L'aggettivo comparativo di "slim")
6. Dit boek is *spannender* dan dat andere boek. (L'aggettivo comparativo di "spannend")
7. Deze taart is *lekkerder* dan die van de bakker. (L'aggettivo comparativo di "lekker")
8. De trein is *sneller* dan de bus. (L'aggettivo comparativo di "snel")
9. Dit huiswerk is *moeilijker* dan het huiswerk van gisteren. (L'aggettivo comparativo di "moeilijk")
10. Mijn nieuwe baan is *leuker* dan mijn oude baan. (L'aggettivo comparativo di "leuk")
1. Mijn broer is *groter* dan ik (meer lengte).
2. Deze appel is *zoeter* dan die van gisteren (meer smaakvol).
3. Het nieuwe boek is *interessanter* dan het vorige (meer boeiend).
4. Haar huis is *mooier* dan dat van haar buurman (meer aantrekkelijk).
5. Deze taak is *makkelijker* dan de vorige (minder moeilijk).
6. Dit weer is *warmer* dan vorige week (meer temperatuur).
7. Mijn hond is *vriendelijker* dan die van mijn buurman (meer aardig).
8. Deze film is *spannender* dan de laatste die we zagen (meer opwindend).
9. Zijn fiets is *sneller* dan mijn oude fiets (meer snelheid).
10. Deze taart is *lekkerder* dan de taart van gisteren (meer smakelijk).
1. Deze appel is *zoeter* dan die sinaasappel (Clue: comparativo di "zoet").
2. Mijn broer is *groter* dan ik (Clue: comparativo di "groot").
3. Deze film is *spannender* dan de vorige (Clue: comparativo di "spannend").
4. Het weer vandaag is *slechter* dan gisteren (Clue: comparativo di "slecht").
5. Zij is *vriendelijker* dan haar zus (Clue: comparativo di "vriendelijk").
6. Deze hond is *sterker* dan die kat (Clue: comparativo di "sterk").
7. Zijn huis is *duurder* dan dat van jou (Clue: comparativo di "duur").
8. Dit boek is *interessanter* dan het vorige (Clue: comparativo di "interessant").
9. Mijn nieuwe baan is *makkelijker* dan mijn oude (Clue: comparativo di "makkelijk").
10. De trein is *sneller* dan de bus (Clue: comparativo di "snel").