Le preposizioni di tempo sono fondamentali per comprendere e utilizzare correttamente la lingua olandese. Esse permettono di esprimere relazioni temporali tra eventi, descrivere quando qualcosa accade e stabilire sequenze cronologiche. In questa sezione, ci concentreremo sugli esercizi che ti aiuteranno a padroneggiare l'uso di preposizioni di tempo come "in," "op," "om," e altre, in contesti diversi. Attraverso esempi pratici e frasi di uso quotidiano, potrai migliorare la tua comprensione e abilità nel formulare frasi temporali corrette in olandese. Ogni esercizio è stato progettato per rafforzare le tue competenze grammaticali e offrire una pratica mirata. Troverai una varietà di attività, dai riempimenti di spazi vuoti alle traduzioni, che ti permetteranno di applicare le regole apprese e verificare la tua conoscenza. Sia che tu sia un principiante o un parlante più avanzato, questi esercizi ti aiuteranno a sviluppare una maggiore sicurezza nell'uso delle preposizioni di tempo, rendendo le tue conversazioni in olandese più fluide e precise.
1. Ik ga *om* acht uur naar bed (tijdstip).
2. De winkel sluit *om* zes uur 's avonds (tijdstip).
3. Wij hebben vakantie *in* augustus (maand).
4. De vergadering begint *om* drie uur (tijdstip).
5. De zomervakantie begint *in* juli (maand).
6. Ik werk altijd *op* maandag (dag van de week).
7. Het feest is *op* vrijdag (dag van de week).
8. We gaan *in* de zomer naar het strand (seizoen).
9. De afspraak is *op* 15 september (datum).
10. Hij komt *om* twaalf uur aan (tijdstip).
1. Wij gaan *om* vijf uur naar huis. (prepositie voor tijd)
2. Het feest begint *om* acht uur. (prepositie voor tijd)
3. Ik werk *van* negen *tot* vijf. (preposities voor begin- en eindtijd)
4. De winkel is gesloten *op* zondag. (prepositie voor dag)
5. Wij hebben vakantie *in* augustus. (prepositie voor maand)
6. Het museum is open *van* dinsdag *tot* zaterdag. (preposities voor begin- en einddag)
7. We vieren kerst *op* 25 december. (prepositie voor datum)
8. Hij studeert altijd *in* de ochtend. (prepositie voor deel van de dag)
9. De vergadering is verplaatst *naar* volgende week. (prepositie voor toekomst)
10. Het concert eindigt *om* middernacht. (prepositie voor tijd)
1. Ik ga vaak zwemmen *in* de zomer (seizoen).
2. Hij komt altijd *om* zeven uur 's ochtends (tijdstip).
3. Wij vieren Kerstmis *op* 25 december (datum).
4. Zij heeft een afspraak *om* drie uur 's middags (tijdstip).
5. De winkel sluit *om* acht uur 's avonds (tijdstip).
6. We gaan kamperen *in* juli (maand).
7. Ik heb een examen *op* maandag (dag van de week).
8. De les begint *om* negen uur 's ochtends (tijdstip).
9. Hij is jarig *in* november (maand).
10. De bibliotheek is gesloten *op* zondag (dag van de week).