Menu
Pratiquer les adverbes de fréquence néerlandais est essentiel pour améliorer votre maîtrise de la langue et enrichir votre communication quotidienne. Les adverbes de fréquence, tels que "altijd" (toujours), "meestal" (généralement) et "soms" (parfois), jouent un rôle crucial en indiquant la régularité ou la rareté d'une action. Comprendre et utiliser correctement ces mots vous permettra d'expliquer plus précisément vos habitudes, vos routines et les actions récurrentes dans votre vie. Nos exercices sont conçus pour vous aider à intégrer ces adverbes de manière fluide et naturelle dans vos phrases. Dans cette section, vous trouverez une série d'exercices variés et interactifs qui vous permettront de renforcer votre connaissance des adverbes de fréquence néerlandais. Chaque exercice est conçu pour tester votre compréhension et votre capacité à utiliser ces adverbes dans différents contextes. Vous pourrez ainsi pratiquer leur placement dans une phrase, leur concordance avec les temps verbaux et leur usage dans des situations réelles. En travaillant régulièrement sur ces exercices, vous gagnerez en confiance et en précision, ce qui facilitera grandement vos conversations et vos écrits en néerlandais.
1. Ik ga *altijd* naar de sportschool op maandag (chaque lundi sans exception).
2. Zij eten *nooit* vlees (0% de temps).
3. Hij leest *soms* een boek voor het slapen gaan (occasionnellement).
4. We gaan *vaak* naar het strand in de zomer (fréquemment en été).
5. Jullie komen *zelden* te laat op het werk (rarement en retard).
6. Ze drinken *altijd* koffie bij het ontbijt (chaque matin sans faute).
7. Ik bezoek *soms* mijn grootouders in het weekend (de temps en temps le week-end).
8. Hij doet *nooit* zijn huiswerk op tijd (pas une seule fois à l'heure).
9. Wij gaan *vaak* uit eten op vrijdagavond (fréquemment le vendredi soir).
10. Jullie reizen *zelden* naar het buitenland (rarement en dehors du pays).
1. Jan gaat *altijd* naar de sportschool op maandag (synonyme de "toujours").
2. Ze eten *nooit* vlees op vrijdag (contraire de "toujours").
3. Ik lees *soms* een boek voor het slapen gaan (synonyme de "parfois").
4. We gaan *vaak* naar het strand in de zomer (synonyme de "souvent").
5. Jullie zijn *zelden* te laat op school (contraire de "souvent").
6. Hij doet *meestal* zijn huiswerk na het avondeten (synonyme de "généralement").
7. De trein komt *altijd* op tijd aan (synonyme de "toujours").
8. Zij bezoekt haar oma *soms* in het weekend (synonyme de "parfois").
9. Ik drink *nooit* koffie na 18 uur (contraire de "toujours").
10. We maken *vaak* een wandeling na het diner (synonyme de "souvent").
1. Ik ga *altijd* naar mijn werk met de fiets. (100% du temps)
2. Hij komt *nooit* te laat op zijn afspraken. (0% du temps)
3. We eten *soms* pizza op vrijdagavond. (occasionnellement)
4. Ze gaat *vaak* naar de sportschool na het werk. (fréquemment)
5. Ik heb *zelden* tijd om een boek te lezen. (peu souvent)
6. Mijn ouders bezoeken ons *meestal* in het weekend. (la plupart du temps)
7. Jij moet *altijd* je handen wassen voor het eten. (100% du temps)
8. Hij vergeet *bijna nooit* zijn sleutels. (presque jamais)
9. We gaan *af en toe* wandelen in het park. (de temps en temps)
10. Zij draagt *regelmatig* een rode jurk. (souvent, mais pas toujours)
