Menú
El primer condicional en holandés es una estructura gramatical fundamental que permite expresar situaciones que son posibles y sus consecuencias. Este tipo de condicional se utiliza para hablar de eventos que podrían suceder en el futuro si se cumple una condición específica. En holandés, el primer condicional se forma utilizando el presente del verbo en la cláusula condicional ("si") y el futuro simple en la cláusula principal. Comprender y dominar esta estructura es crucial para comunicarse de manera efectiva en situaciones cotidianas y expresar ideas de manera clara y precisa. En esta sección, encontrarás una variedad de ejercicios diseñados para practicar y fortalecer tu comprensión del primer condicional en holandés. Los ejercicios están estructurados para abordar diferentes aspectos de esta construcción gramatical, desde la formación básica hasta su uso en contextos más complejos. A través de estos ejercicios, podrás mejorar tu habilidad para formar frases condicionales correctamente y aumentar tu confianza al hablar y escribir en holandés. ¡Prepárate para desafiarte y llevar tu dominio del idioma al siguiente nivel!
1. Als het morgen regent, *neem* ik mijn paraplu mee (verbo para "llevar algo").
2. Als jij harder werkt, *krijg* je een beloning (verbo para "recibir").
3. Als zij op tijd komt, *beginnen* we de vergadering (verbo para "iniciar algo").
4. Als hij zijn huiswerk maakt, *mag* hij naar het feest gaan (verbo para "tener permitido").
5. Als we genoeg geld hebben, *kunnen* we op vakantie gaan (verbo para "tener la capacidad de").
6. Als jij de afwas doet, *maak* ik het avondeten (verbo para "preparar algo").
7. Als ik vroeg opsta, *ben* ik op tijd voor mijn werk (verbo para "ser/estar").
8. Als jullie je best doen, *slagen* jullie voor het examen (verbo para "aprovechar").
9. Als hij de trein mist, *komt* hij te laat (verbo para "llegar").
10. Als wij gezond eten, *voelen* we ons beter (verbo para "sentirse").
1. Als het morgen *regent*, nemen we een paraplu mee. (verbo relacionado con el tiempo).
2. Ik zal je bellen als ik *thuis* kom. (lugar donde vives).
3. Als hij hard *studeert*, zal hij slagen voor het examen. (acción relacionada con aprender).
4. We gaan naar het strand als het *zonnig* is. (clima cálido).
5. Als je honger hebt, maak ik wat *eten* voor je. (acción relacionada con la cocina).
6. Als zij vroeg *opstaat*, zal ze de trein niet missen. (acción relacionada con despertar).
7. We zullen een film kijken als we *tijd* hebben. (lo contrario de ocupado).
8. Als jij dat boek *leest*, leer je veel. (acción relacionada con los libros).
9. Als het koud is, draag ik een *jas*. (ropa para el frío).
10. Als je de deur *sluit*, blijft het warm binnen. (acción relacionada con cerrar).
1. Als het morgen *regent*, neem ik een paraplu mee (verbo relacionado con el clima).
2. Als ik genoeg geld *heb*, ga ik op vakantie (verbo que indica posesión).
3. Als hij hard *studeert*, zal hij het examen halen (verbo que indica acción académica).
4. Als zij vroeg *opstaat*, mist zij de bus niet (verbo que indica acción matutina).
5. Als wij naar het park *gaan*, nemen we een picknickmand mee (verbo que indica movimiento).
6. Als jij je huiswerk *maakt*, kun je daarna spelen (verbo que indica completar una tarea).
7. Als ik mijn sleutel *vind*, kan ik naar binnen (verbo relacionado con localizar algo).
8. Als het eten *klaar* is, zullen we aan tafel gaan (adjetivo que indica finalización).
9. Als jullie stil *zijn*, kunnen we de film kijken (verbo relacionado con el silencio).
10. Als hij sneller *loopt*, mist hij de trein niet (verbo relacionado con el movimiento rápido).
